De taal van de dieren

Een beetje maf verhaaltje van Andrew Lang en geïllustreerd door zijn vriend Gordon Laite. Te vinden in 'De verhalenreus' uit 1968. Kijk voor andere boekjes van Gordon Laite onder 'Illustraties' bij Gordon Laite.

Een herder hoorde op zekere dag een sissend geluid en hij ging kijken waar het vandaan kwam. Hij kwam op een plek in het bos waar droog gras vlam had gevat en hij zag een slang liggen die sidderde van angst. De slang vroeg de herder hem te helpen. De herder stak zijn herdersstaf uit, over het vuur heen waar de slang zich omheen kronkelde. Daarop zei de slang dat de herder hem naar haar vader, de koning der slangen, moest brengen.

De slang zei dat haar vader hem zou belonen met goud en zilver als ze bij zijn huis aankwamen. Maar dat moest de herder weigeren, hij moest vragen of hij de taal der dieren kon leren. Ze moesten elkaar drie keer in de mond spuwen en dan was het gebeurd. De herder mocht niet verklappen waar hij de taal der dieren had geleerd, anders zou hij ter plekke sterven.

De herder ging terug naar zijn weide en viel in slaap. Toen landden er twee raven in een boom vlak bij hem en de raaf zei in raventaal: 'zie je dat lam daar liggen? Wat zou de herder wel niet doen als hij wist dat er recht onder die plaats een onderaardse schatkamer is vol goud en zilver?' De herder vertrok direct naar zijn meester en vertelde van de schatkamer. De meester die een eerlijk man was, groef de schat op en gaf hem aan de herder. De herder was ineens een rijk man en bouwde voor zichzelf een huis, trouwde en leefde vredig en gelukkig.
Op een dag zei hij tegen zijn vrouw dat hij een groot feest voor zijn schaapherders wilde geven. Terwijl hij zijn herders een feestmaal gaf, bood hij aan om op de kudde te passen. Om twaalf uur 's nachts begonnen de honden te janken en de wolven te huilen en de herder hoorde de wolven zeggen: 'zullen we bij jullie komen en zoveel mogelijk schapen doden?' Alle honden zeiden ja, behalve één oude hond die zijn meester niet wilde verraden. De herder liet de volgende dag alle honden afmaken, behalve de oude hond.
De herder maakte zich gereed om naar zijn huis in het dorp te gaan en hoorde zijn paard tegen de merrie van zijn vrouw zeggen dat ze moest opschieten. De merrie antwoordde dat hij makkelijk praten had, dat hij de meesteres moest dragen die drie keer zo dik was als de herder. De herder moest daarom lachen en zijn vrouw wilde weten waarom hij lachte. Hij kon het niet zeggen anders zou hij ter plekke sterven. Maar ze bleef aandringen en ten slotte gaf de herder toe. Hij beval een kist voor zijn huis neer te zetten en zei tegen zijn vrouw: 'als ik je het gezegd heb, zal ik sterven.' Hij ging liggen en zijn oude hond kwam langs zijn huis lopen. Toen hij zijn meester in de kist zag liggen, begon hij te janken. De herder riep zijn vrouw dat zij de hond een stuk brood moest geven. Toen de haan eraan kwam en hem vroeg waarom hij niet at, zei de hond dat hij niet wilde eten terwijl zijn meester op sterven lag.

De haan daarentegen had er geen moeite mee. Hij begon van het brood te pikken en de hond schold hem uit. De haan  zei: 'ik heb honderd vrouwen die mij eten geven en deze kan niet eens zijn eigen vrouw de baas.' Toen de herder dat hoorde, sprong hij uit de kist, gaf zijn vrouw een pak slaag en op die manier leerde hij haar nooit meer te vragen waarom hij lachte.