Het ganzenhoedstertje is een mooi sprookje van Grimm over een prinses die een paard Falada als vriend heeft. Te vinden in 'Het grote sprookjesboek', de illustrator is niet vermeld.

De prinses moest trouwen met een prins van een aangrenzend koninkrijk en de koningin stuurde haar dochter ernaartoe. Samen met Falada, een paard dat kon praten en een zakdoek waar drie druppels bloed van haar moeder op lagen. Zolang ze die zakdoek had, zou de prinses niets overkomen. De koningin gaf haar echter een dienstertje mee dat vals was. 
Toen ze enkele mijlen hadden gereden, vroeg de prinses haar kamenier of ze wat water wilde halen uit de beek. Tot haar verbazing weigerde de kamenier dat en ze zei dat de prinses dat zelf maar moest doen.
Toen de prinses zich over de beek boog, fluisterden de bloeddruppels: 'Wee jou, als je moeder dit wist zou haar hart breken.' De prinses zei niets hierover aan de kamenier en ze reden verder. Weer kreeg ze dorst en vroeg of de kamenier water in een gouden beker wilde halen uit een dichtbij stromende rivier. Opnieuw weigerde de kamenier en de prinses deed het zelf. De bloeddruppels herhaalden wat ze eerder zeiden: 'Wee jou, als je moeder dit wist zou haar hart breken.' De prinses boog zich over de beek en liet per ongeluk de zakdoek in het water vallen. De zakdoek zonk meteen weg.

De kamenier die dit zag, lachte triomfantelijk en beval de prinses van kleren te wisselen. Ze zou ook van paard moeten ruilen, maar de kamenier liet haar beloven dat als ze niemand iets zou zeggen van wat er was voorgevallen, de prinses op Falada mocht blijven rijden. Toen ze bij het paleis van de prins kwamen, wachtten de prins en de koning hen op. De valse dienster zei dat ze de 'bedelmeid' was tegengekomen en zei dat ze moest werken om de tocht terug te betalen. De koning beval de prinses naar Koenraad te gaan en hem te helpen met de ganzen hoeden. Terwijl de voorbereidingen voor het huwelijk werden getroffen, was de valse dienster bang dat Falada de waarheid zou vertellen en vroeg de prins het paard af te maken omdat hij wild en onbetrouwbaar zou zijn. Aldus geschiedde. De prinses huilde en bood de vilder een goudstuk aan als hij de kop van het paard boven de poort wilde hangen. En elke keer als de prinses onder de poort doorliep, fluisterde ze: 'Och, Falada, ik ben zo ongelukkig.' Waarop Falada antwoordde: 'Prinsesjelief, je leeft in smart; als je moeder dit wist, dan brak haar hart.'

Op de weide aangekomen, liet de prinses haar goudblonde lokken los. Koenraad zag de prachtige lokken en kon zijn handen er niet van afhouden. Hierop smeekte de prinses de wind om haar te helpen. De wind stak op en waaide Koenraads hoed af waardoor hij erachteraan moest hollen en de prinses haar haren kon kammen.

Koenraad beklaagde zich bij de koning dat zijn ganzenhoedster zo raar deed en bij de poort iets fluisterde. De volgende keer dat ze onder de poort door liep, zei de prinses weer: 'Och, Falada, ik ben zo ongelukkig.' Waarop Falada antwoordde: 'Prinsesjelief, je leeft in smart; als je moeder dit wist, dan brak haar hart.' Koenraad en de koning hadden zich verstopt en hoorden wat er gezegd werd. Daarop volgde de koning hen naar de wei en weer liet de prinses de wind Koenraads hoed afwaaien. Die avond liet de oude koning de ganzenhoedster bij zich komen en vroeg waarom ze dat zei en deed. De prinses antwoordde dat ze niet kon zeggen wat haar was overkomen omdat ze dat beloofd had.

'Je moet je woord houden, maar je hart zal breken als je het niet vertelt. Zeg het maar tegen de oude kolenkachel die op zolder staat.' De prinses kroop in de kachel en stortte haar leed uit. De koning hoorde elk woord.

De volgende ochtend vond de prinses een prachtige japon op haar stoel in plaats van haar lorrige jurk. Ze behing zich met de mooiste juwelen en vlechtte haar gouden haren. De koning begeleidde haar naar de eetzaal en ze was zo oogverblindend mooi dat de valse dienster haar niet herkende. De koning vroeg de kamenier wat ze zou doen met iemand die haar meesteres verraadde en haar plaats innam. De valse dienster zei nietsvermoedend dat ze zo iemand zou laten onthoofden. 'Je hebt je eigen vonnis geveld,' zei de koning, en de kamenier werd weggevoerd. De prins wendde zich tot de knappe prinses en was op slag verliefd. Meteen werd het huwelijk voltrokken en ze leefden nog lang en gelukkig.

Hier is een ander plaatje, gestuurd vanuit het Grimm Museum in Kassel door Roos Fokkema. Illustrator is Otto Ubbelohde (1867-1922).